De klederdracht die door de leden van de groep worden gedragen stamt uit de tijd tussen 1865 en 1900
De kleding van de dames:
Bestaat uit knipmuts met daaronder een zwart mutsje die de knipmuts moet beschermen tegen vuil haar,
omdat men zich toen niet zoals nu, dagelijks waste. Het mutsje tegenwoordig is ter bescherming van de knipmuts door de vele optredens.
Verder draagt men een boven- en onderrok. Het aantal van de onderrokken is afhankelijk van de rijkdom van het boer. Onder de onderrok een witte onderbroek met lange pijpen en verder lange gebreide zwarte sokken. Als schoeisel geschuurde twentse klompen met een leertje. Op de rok werd een jakje gedragen met daaronder een befje. Over de rok werd een schort gedragen, netjes gesteven en gestreken in blokken van 10 bij 10 cm.
Als sieraden zilveren spelden of gouden spelden, als men 12 ½ bij de groep is, dan gouden mutsenbellen.
De Kleding van de heren:
De heren dragen een zwart laken pak dit is de zondagse dracht. Een klapbroek met daaronder schaapswollen sokken en daarboven een wit overhemd zonder kraag.
Een vestje met daaronder een befje. Het geheel wordt gecompleteerd met een halflange jas en op het hoofd draagt de heer een pet.
Als schoeisel draagt de heer blank geschuurde twentse klompen.
De meeste mannen dragen als sieraad een zilveren horloge ketting, enkele heren dragen een gouden ketting, maar zij zijn dan ook al 12 ½ jaar lid van de vereniging “De Mölndansers”.